Ontdek de heilige tekst van de islam: de Koran. Rijk aan spirituele wijsheid en richtlijnen, biedt het diepe inzichten voor een vreedzaam en rechtvaardig leven.
De Koran, bewaard in het Arabisch, is de heilige tekst van de islam. Moslims geloven dat de Koran het letterlijke woord van God belichaamt, geopenbaard aan Mohammed door de aartsengel Gabriël. Bekend om zijn unieke compositie en stijl, wordt de Koran beschouwd als een literair meesterwerk van de Arabische taal en een van de vroegste literaire bronnen ervan.
De Koran draait om de thema’s van Gods eenheid en transcendentie en legt de basis voor islamitische doctrines en overtuigingen. Het benadrukt continuïteit en presenteert zijn leringen als een herleving van een oude monotheïstische traditie die spirituele wortels deelt met het jodendom en het christendom.
De islam ontstond in de 7e eeuw na Christus in Arabië. Mohammed, een koopman geboren in Mekka, een stad op het westelijke Arabisch Schiereiland, staat centraal in deze geschiedenis. Mekka herbergt de Ka‘bah, een vereerde heiligdom waarvan de Koran gelooft dat het door Abraham en zijn zoon Ismaël is gebouwd voor de aanbidding van één Allah (2:127).
Mohammed behoorde tot de Quraysh, een nobele stam van handelaren en bewaarders van de Ka‘bah. Het tijdperk vóór de islam, beschreven als de ’tijd van onwetendheid’ (jahiliyyah), werd gekenmerkt door polytheïsme. De jaarlijkse bedevaart (hajj) naar de Ka‘bah was een belangrijk religieus festival. Hoewel de Arabieren een opperwezen erkenden, aanbaden ze ook lagere godheden en afgoden. De Koran weerspiegelt dit en stelt:
“We aanbidden hen alleen omdat ze ons dichter bij God brengen” (39:3).
Op veertigjarige leeftijd ontving Mohammed de eerste Koranische openbaringen van Gabriël terwijl hij zich in een grot bij Mekka afzonderde, wat het begin van zijn profeetschap markeerde. De openbaringen begonnen met:
“Reciteer in de naam van uw Heer die schiep; schiep de mens uit een samengeklonterd bloed; reciteer, en uw Heer is de meest barmhartige; hij die leerde met de pen; de mens leerde wat hij niet wist.”
De kernboodschap van de Koran bevestigde één Opperwezen en verklaarde Mohammed als Zijn boodschapper. Mohammeds eerste volgelingen waren zijn familie en vrienden. Ze werden vervolgd in Mekka en migreerden naar Medina in juli 622, een gebeurtenis die bekend staat als de Hidjra. Deze migratie was cruciaal en stelde de openlijke verspreiding van de islam mogelijk en het verkrijgen van nieuwe bekeerlingen.
Binnen acht jaar verwierven Mohammed en zijn volgelingen controle over Mekka in 630 en breidden hun invloed uit over het Arabisch Schiereiland. Na Mohammeds dood in 632 breidde de islamitische heerschappij zich snel uit over het Nabije en Midden-Oosten, Noord-Afrika en Centraal-Azië. Arabisch werd zo de taal van het islamitische geloof en de beschaving.
Volgens islamitische literaire bronnen bestond de Koran bij het overlijden van de Profeet Mohammed in 632 nog niet als een vastgestelde tekst. De verzen waren geschreven op verschillende materialen zoals palmbladeren, verspreide perkamenten, schouderbladen en kalksteen, en werden ook gememoriseerd door zijn volgelingen.
Tijdens het kalifaat van Oethman (r. 644–656) werd een gestandaardiseerde versie van de Koran samengesteld en verspreid naar belangrijke islamitische centra. Hoewel de oorspronkelijke codices uit de tijd van Oethman niet bewaard zijn gebleven, worden zijn inspanningen om de tekst te standaardiseren als een belangrijke prestatie beschouwd. Een van de oudste bewaard gebleven kopieën van de Koran, daterend uit de 8e eeuw, bevindt zich in de British Library en bevat meer dan twee derde van de volledige tekst.
Vroege Koran-manuscripten waren geschreven in een rudimentaire vorm van Arabisch schrift, bekend als scriptio defectiva, dat geen uitgebreide klinkernotatie had en diakritische tekens spaarzaam gebruikte. Latere manuscripten bevatten rode stippen om korte klinkers aan te geven, die uiteindelijk werden vervangen door kleine karakters en strepen voor duidelijkere klinkerweergave.
Ondanks deze verbeteringen bleef de mondelinge overdracht van de Koran van het grootste belang. Het dagelijks gebed, dat Koranrecitaties omvat, onderstreept het belang van deze mondelinge traditie. Het woord “Koran” zelf komt van het Arabische werkwoord dat “reciteren” betekent. Het memoriseren van de volledige tekst is een lang bestaande traditie en blijft een cruciaal onderdeel van religieus onderwijs in islamitische seminaries.
Het behoud en de studie van de Koran hebben een rijke literaire traditie bevorderd, die grammatica, filologie en poëzie omvat, aangezien geleerden deze disciplines aanwendden om de heilige tekst te interpreteren.
De Koran wordt beschouwd als het letterlijke woord van God, geopenbaard in perfect Arabisch. Deze goddelijke auteurschap wordt verondersteld duidelijk te zijn in zijn verhalen, juridische voorschriften en beschrijving van gebeurtenissen, inclusief citaten van Mohammeds tegenstanders en verhalen van bijbelse profeten.
In pre-islamitisch Arabië was poëzie de dominante vorm van literaire expressie en Arabieren waren trots op hun dichterlijke vaardigheden. Tegenstanders van Mohammed verwierpen de Koran vaak als slechts “de uitingen van een dichter” (Q. 69:41) en “de woorden van een sterveling” (Q. 74:25). Om deze beweringen te weerleggen, stelt de Koran zijn unieke compositie vast en daagt sceptici uit, door te zeggen:
“Als mensen en djinns (geesten) samen zouden komen om deze Koran te repliceren, zouden ze dat niet kunnen doen, zelfs niet als ze zouden samenwerken om dat te bereiken” (17:88).
De bewering van de linguïstische onnavolgbaarheid van de Koran diende om zijn goddelijke oorsprong te bevestigen en het profeetschap van Mohammed te valideren.
De Koran bestaat uit 6.236 verzen (ayahs) die zijn georganiseerd in 114 hoofdstukken (surahs). Elk hoofdstuk is vernoemd naar een belangrijk evenement, thema of onderwerp erin. Bijvoorbeeld, het eerste hoofdstuk heet “De Opening” (al-Fatihah), en het zesentwintigste hoofdstuk heeft de titel “De Dichters” (al-Shu’ara), wat verwijst naar het gedrag van oude dichters aan het einde van het hoofdstuk.
Alle hoofdstukken, behalve het negende, beginnen met de zin “In de Naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle,” bekend als de bismillah.
Volgens de traditie werd de Koran geleidelijk geopenbaard. De openbaringen uit de vroege Mekkaanse periode richten zich op Gods eenheid en transcendentie, zoals vastgelegd in het volgende vers:
“Zeg, God is Eén; Hij is Eeuwig; Hij is niet verwekt, noch heeft Hij verwekt; en Hij heeft geen gelijke of gelijke” (112:1-4).
Mekkaanse verzen worden gekenmerkt door beknopte, ritmische proza, rijk aan beeldtaal en retorische middelen, en vermengen theologische en ethische thema’s. Deze vroege openbaringen benadrukken Gods almacht, de opstanding, de Dag des Oordeels en het hiernamaals. Ze pleiten ook voor persoonlijke moraliteit en vroomheid, terwijl ze polytheïsme en afgoderij veroordelen.
Bovendien beginnen sommige hoofdstukken met onsamenhangende letters, waarvan de betekenissen onduidelijk blijven, en deze letters worden gezien als afzonderlijke verzen met sommige hoofdstukken die naar hen zijn vernoemd.
Na de Hidjra werd een gedetailleerd systeem van rituelen en wetten ingesteld. De Koran verplichtte regelmatige gebeden, vasten, aalmoezen geven en bedevaart in Medina. Het introduceerde ook wettelijke voorschriften over erfenis, dieetregels, het verbod op woeker, huwelijks- en scheidingswetten en een strafrechtelijk wetboek. Deze periode bevat ook religieuze debatten met joden en christenen.
De Koran identificeert Mohammed als de laatste profeet in een voorname lijn van boodschappers die gestuurd zijn om Gods boodschap van eenheid over te brengen. Het stelt:
“Voorwaar, degenen die geloven, de joden, de christenen en de sabeërs – allen die God en de Laatste Dag erkennen en goede werken verrichten – zullen hun beloningen ontvangen bij hun Heer. Vrees zal hen niet treffen, noch zullen zij treuren” (Q. 2:62).
De Koran benadrukt de gedeelde spirituele erfenis met het jodendom en christendom en vertelt de beproevingen en triomfen van bijbelse figuren. Het presenteert Jezus als een menselijke profeet, erkent zijn maagdelijke geboorte en wonderen, maar ontkent zijn goddelijkheid en het concept van de Drie-eenheid, evenals de Kruisiging. Jezus wordt vereerd als een profeet voor de Kinderen van Israël, en zijn moeder Maria wordt hoog aangeschreven, met een hoofdstuk dat naar haar is vernoemd. De Koran verwijst naar joden en christenen als “de Mensen van het Boek,” wat het respect voor hun geschriften benadrukt.